Verhaal Rick
Demonen van de nacht
In mijn nachtmerries zag ik honderden hoofden; mijn depressie had vele gezichten. De ene keer was het een oude schoolgenoot die me niet mocht, de andere keer een norse man uit een film die ik gezien had. Allemaal haatten ze me en allemaal schreeuwden ze, als de fysieke gewaarwording van het gezwel dat in mij groeide.
Overal waar ik keek doemden luidruchtige koppen op. De ondraaglijke kou leek de hoofden aan te trekken. Loser, klootzak, hondenkop, flikker, nietsnut, smerig varken, lul. Scheldwoorden wisselden zich af met beelden van minachting en afschuw. Elke klank die mijn gehoorgang raakte zorgde onherroepelijk voor breuken in mijn fragiele schedel, maar nooit kwam ik tot een bevrijdend moment waarbij mijn schedel het zou begeven. Nooit kwam het tot dat moment waarop het lijden zou stoppen en de hoofden me met rust zouden laten. Ik zat vast.
Met pijn en moeite probeerde ik om me heen te kijken, maar het leek of de spieren in mijn nek niet meer toestonden dat ik mijn blik op iets anders richtte. Ik voelde hoe de rek in mijn huid afnam en hoe mijn draaibeweging klein werd gehouden. Als ik ook maar een millimeter te ver reikte, scheurde het vlees in als een landschap dat te lang door droogte was geteisterd. En zo bleef er niets anders over dan het absorberen van de denigrerende commentaren op mijn zijn, net zolang totdat ze onderdeel van mijn persoonlijkheid waren geworden.
Zwarte dagen
Ik kon niet slapen. De nacht bracht buiten het gebrek aan zicht ook een gebrek aan realiteitszin met zich mee. Wat was echt? De slapeloosheid legde een donkere sluier over mijn dagen. Ik voelde me nooit serieus genomen, een lachertje, een mens wiens waarde afhing van de oordelen van anderen. Een eenling, die zich tegelijkertijd nooit eenzaam hoorde te voelen door de vele mensen om hem heen. Maar hoe vaak ik mezelf ook vertelde dat ik alleen was en niet eenzaam, het hielp niet om de paniek in mijn menselijke lichaam het hoofd te bieden. Vaak voelde het alsof ik niet eens in het hier en nu aanwezig was. Ik zat vast in een zwarte wereld, waar de sluier van verdriet me weerhield van écht menselijk contact. Zielloos.
Wanneer ik opgeschrikt werd door de schreeuwende koppen, zag ik mezelf als klein jongetje. Een jongetje dat liefhad. Een jongetje dat probeerde om gehoord te worden, om gezien te worden, zonder oordeel. Maar juist de hoofden lieten dat niet toe: ze bulderden door de grote leegte, echo’s achterlatend die de ruimte opvulden met zwaarmoedige bassen. Wat overbleef was een tunnel waarin een oorverdovend kabaal tegen het beton stuiterde, een plek waar menselijke zielen opgeslokt werden en tot in het einde der tijden gemarteld werden.
De angst voorbij
Kom me maar halen. Draag mijn zielloze lichaam maar weg, ik doe geen moeite meer. Ik ben klaar met vechten.
Elk afzonderlijk hoofd keek ik aan, diep in de ogen. Ik wist dat ik niet van ze zou winnen. Ik wist dat hoe harder ik zou proberen ze te negeren, hoe dichter ze bij me zouden komen. En ik zou me altijd zo blijven voelen, dit honderd-koppige monster zou nooit terug in zijn kooi kruipen.
Maar toelaten was geen opgeven. Het plezier was eraf, toen de hoofden wisten dat ze me al hadden. Ik voelde het wanneer ze eraan kwamen, en anticipeerde op hun komst. In plaats van te schrikken, leerde ik ze een voor een kennen. Ik liet ze zien dat ik niet meer bang voor ze was, dat ik accepteerde dat ze voortaan in mijn leven zouden zijn. Ze mochten er zijn, maar wilden dat niet meer, toen ze voelden dat ze geen kwaad meer konden aanrichten. Ze lieten me steeds vaker met rust, en hoe meer rust er kwam, hoe meer ruimte er was voor energie. Ze verdwenen, terug in de donkere materie waar ze vandaan kwamen.
Stilstaan
Inmiddels weet ik dat de hoofden onderdeel van mijn wereld zijn. Ze laten zich zien, wanneer ik me laat meeslepen in de waan van de dag, wanneer ik onvoldoende aan mezelf denk en stil sta bij wat ik voel. Het helpt me om dan bewust een moment van rust te pakken, weg van de energie van anderen. In de stilte van enkel mijn eigen aanwezigheid is het soms makkelijker om erachter te komen wie of wat ruis veroorzaakt. Maar de hoofden zijn sluw. In diezelfde stilte weten ze dat ik het meest kwetsbaar ben en voelen ze mijn angst.
De veilige haven
Ik weet dat ik niet alleen ben in mijn strijd tegen de hoofden. Wanneer ik de rust zelf niet kan herpakken, schakel ik de hulp in van mijn dierbaren of een coach. Zij helpen me door naar me te luisteren: zodra ik mijn gedachten of problemen uitspreek, voelt het al alsof ik ze niet meer in mijn eentje hoef te dragen. Bovendien weet ik dat zij me advies kunnen geven en kunnen helpen bij het ordenen van de chaos in mijn hoofd door bijvoorbeeld vragen te stellen. Tegen hen kan ik eerlijk mezelf zijn, want zij begrijpen mij en oordelen niet. Zij zijn mijn veilige haven.